Wat is een electrofysiologisch onderzoek ?

Wanneer u te maken krijgt met hartritmestoornissen gepaard gaande met hartkloppingen, duizeligheid of plots bewustzijnsverlies, kan uw arts een elektrofysiologisch onderzoek (EFO) voorstellen.  Een EFO is een speciale vorm van hartkatheterisatie waarbij men de elektrische structuren van het hart onderzoekt. Met behulp van meerdere katheters (flexibele buisjes), die via aders in de lies tot in het hart worden gebracht, wordt de elektrische activiteit op verschillende plaatsen in het hart gemeten. Hierbij kan men nagaan of er zich effectief hartritmestoornissen voordoen, over welk soort ritmestoornis het gaat en over de plaats in het hart waar deze ontstaat. Wordt dit vermoeden bevestigd, dan kan deze hartritmestoornis meestal onmiddellijk behandeld worden door toepassing van een ablatie.  Het is de meest nauwkeurige en betrouwbare methode om het hartritme te evalueren en specifieke ritmestoornissen te diagnosticeren. 

Belangrijke opmerking :  bij zwangerschap of vermoeden van zwangerschap mag dit onderzoek of deze behandeling in geen geval doorgaan!

Hoe verloopt een electrofysiologisch onderzoek ?

Een EFO is een minimaal invasieve procedure. Het gaat dus niet om een operatie. Het onderzoek gebeurt meestal onder lokale verdoving. Behalve het prikje voor de verdoving is het onderzoek pijnloos. U kunt wel hartkloppingen voelen.

Het onderzoek zelf gebeurt in een speciaal daarvoor uitgeruste katheterisatiezaal met continue opname van het elektrocardiogram en beschikbaarheid van fluoroscopie (X-stralen).

Verloop : eenmaal u op de onderzoekstafel ligt worden een aantal elektroden op uw lichaam gekleefd. Nadien wordt  de lies ontsmeten afgedekt met steriele doeken. De plaats waar de katheters worden ingebracht, wordt ontsmet en plaatselijk verdoofd. Daarna worden er via een bloedvat  2 tot 4 katheters in de grote liesader  ingebracht.  De katheters gaan via deze liesader naar de rechterhelft van het hart, waar ze worden geleid naar de sinusknoop, de AV-knoop, de sinus coronarius en naar de rechterkamer. De sinus coronarius is een kransader die zich bevindt tussen de linkerboezem en de linkerkamer. Eenmaal ze ter plaatse zijn probeert de arts ritmestoornissen op te wekken door het hart elektrisch te stimuleren en door eventueel bijkomende medicatie toe te dienen om het opwekken te bevorderen. De kans bestaat dat u hartkloppingen voelt maar dat is tijdens dit deel van de procedure heel normaal. Om de exacte oorsprong van de ritmestoornissen op te sporen, zal de arts nu gedetailleerde metingen van de elektrische activiteit van het hart uitvoeren. Nadien wordt de elektrische stimulatie gestopt en kan zo nodig de ablatiebehandeling uitgevoerd worden. 

Bij sommige ritmestoornissen is het nodig dat het tussenschot tussen de beide voorkamers wordt doorprikt. Dit gebeurt via een speciale katheter. Hierbij gebeurt dan ook een echografie, hetzij via de slokdarm, hetzij in het hart zelf. Meestal bent u dan onder volledige narcose en merkt u hier niets van.

De duur van het onderzoek kan variëren van 30 minuten tot 1 uur, afhankelijk van de indicatie en bevindingen.

Via dit onderzoek kan de arts enerzijds tot een diagnose komen, en anderzijds, bepalen wat voor u de beste behandeling is. Dit kan medicatie zijn, de plaatsing van een pacemaker (voor de behandeling van een te trage hartslag) of defibrillator of een ablatie. 

Ablatie

Er bestaan twee types ablatie:

  • Radiofrequente katheterablatie (RFCA). De arts brandt op de plek waar de ritmestoornis ontstaat kleine stukjes hartweefsel weg met de punt van een katheter. Hierbij wordt de tip van een katheter opgewarmd met radiofrequente energie (een soort microgolfenergie) en maakt een heel klein littekentje in het hart op de plaats die de ritmestoornis veroorzaakt. Dit kan in principe  geen kwaad voor uw hart. Het branden kunt u ervaren als pijn op de borst, in de rug of in de schouder. Als de ritmestoornis is weggebrand, wacht de cardioloog meestal even om te zien of de ritmestoornis terugkomt. Als dit niet zo is, wordt de procedure gestopt. De bedoeling is dat de ritmestoornis nadien niet meer terugkomt .
  • Cryoablatie. Men kan de plaats waar de ritmestoornis ontstaat ook bevriezen in plaats van verhitten. De tip of de ballon van de katheter wordt dan afgekoeld naar een temperatuur tussen -40 en -70°C. Dat heet cryoablatie. Het effect is juist hetzelfde als met radiofrequente katheterablatie

Standaard wordt de radiofrequente katheter ablatie gebruikt. Enkel voor de behandeling van voorkamerfibrillatie (VKF) wordt zowel radiofrequente katheterablatie als cryoablatie toegepast


De slaagkans hangt sterk af van het type ritmestoornis en ligt in de meeste gevallen tussen 90 en 97%. De hoge succespercentages (meer dan 90 procent) komen vaak voor bij de minder complexe ablatieprocedures (zoals bij AV-nodale reentry tachcyardie, ablatie van Kent-bundels of voorkamerflutter). Bij een aantal ritmestoornissen (kamertachycardie, voorkamerfibrillatie) ligt dit percentage soms lager ( 60-80 % ). Niet alle ritmestoornissen kunnen met ablatie behandeld worden, bij sommige patiënten is medicatie of een pacemaker als behandeling aangewezen. Na een oorspronkelijk succesvolle ablatie vertonen ongeveer 10% van de patiënten na enige tijd nieuwe hartritmestoornissen. Een tweede en eventueel een derde ablatie is dan meestal nodig om het ritmeprobleem definitief te verhelpen. 


Duurtijd : meestal 1 tot 2 uur, maar kan soms langer duren. 

Complicaties

Het percentage complicaties ligt eerder laag nl  minder dan 1% bij elektrofysiologisch onderzoek en bij ablatie ongeveer 1-2 % voor de minder complexe procedures tot ongeveer 3-5 % voor complexere ablaties.

Bij  electrofysiologisch onderzoek : de meest voorkomende complicatie is een bloeduitstorting (hematoom) aan de lies na de procedure (1-2 procent van de gevallen). Ernstigere complicaties zijn zeer zeldzaam (veel minder dan 1 procent).

Bij ablatie

  • De meest voorkomende complicatie is pijn of het ontstaan van een bloeduitstorting (hematoom/blauwe plek/zwelling) ter hoogte van de prikplaats in de lies (1-2 procent). Dat geneest meestal vanzelf binnen enkele weken.
  • Pericardvocht (vocht in het hartzakje) (minder dan 1 procent)
  • Beschadiging van de AV-knoop (minder dan 1 procent) : bij een ablatie van hartritmestoornissen die ontstaan in de buurt van de AV-knoop, bestaat er een kans van 0,5 procent dat het elektrisch geleidingssysteem in de buurt van de AV-knoop beschadigd wordt, waardoor de implantatie van een definitieve pacemaker noodzakelijk is. Dat risico komt vooral voor bij ablaties voor AV-nodale reentry tachycardie of Kentbundels in de buurt van de AV-knoop.
  • Bloedklonters : er bestaat een risico dat er zich bloedklonters ontwikkelen op de katheter of op het gemaakte littekenweefsel. Bloedklonters die in het hart ontstaan, kunnen meegevoerd worden met de bloedcirculatie. De bloedklonter kan vervolgens elders in het lichaam terechtkomen en zuurstoftekort veroorzaken in het betreffende lichaamsdeel (embolie). In het ergste geval kan dit leiden tot een herseninfarct (beroerte) of een longembolie. Het risico daarop is groter als de ablatie aan de linkerzijde van het hart moet gebeuren. Om u tegen de ontwikkeling van een bloedklonter te beschermen, wordt er tijdens de ingreep bloedverdunnende medicatie toegediend. Daardoor wordt de kans op deze complicatie verlaagd tot minder dan 0,5 procent.
  • Pijn op de borst : de eerste dagen na de ablatie kan er lichte pijn op de borst optreden, die vaak toeneemt bij diep inademen. Daarvoor mag u pijnstillers, zoals paracetamol, nemen. Als dat na enkele dagen erger wordt of niet betert, neemt u het best contact op met uw huisarts.
  • Bij ablatie van voorkamerfibrillatie kan er een vernauwing van de longaders ontstaan.


Nazorg

Na de procedure worden de katheters verwij­derd en moet u minstens vier uur in bed blijven liggen om het risico op een bloeduit­storting ter hoogte van de insteekplaats van de katheters zo veel mogelijk te vermijden. Indien een slagader i.p.v. een ader werd aangeprikt, moet u langer blijven liggen.

Intussen volgt de verpleegkundige uw hart­ritme en bloeddruk en wordt de insteekplaats ter hoogte van de lies (of hals) regelmatig gecontroleerd.

Om de prikwonde in de lies te laten genezen, raden wij aan 3 dagen geen bad te nemen. Een douche kan wel. Het verband moet 3 dagen ter plaatse blijven en zware inspanningen worden best gedurende 1 week vermeden (zware
gewichten heffen, zwemmen, fietsen, zwaar persen om stoelgang te maken).